Het jaar 2000 markeerde een breuklijn in het veld van volkskunde en etnologie. Heel wat initiatieven werden dan of kort erna gestopt. Marc Jacobs biedt ons een overzicht.

Met ctrl-d kan je een bestand in de computerprullenmand plaatsen of verwijderen. Met de toetsencombinatie ctrl-h activeer je op je computer (met Microsoftprogramma’s) de “zoek en vervang”-functie. Dan gaat er een blokje met twee vakjes open. In het eerste vakje tik je het te vervangen woord (bijvoorbeeld folklore, beschermen, volkskunde, Internationale Volkskundige Bibliografie, …) en in het tweede vakje tik je dan het woord dat in de plaats komt (bijvoorbeeld immaterieel erfgoed, borgen, etnologie, Web of Science, …). Dit kan je dan in één beweging uitvoeren waarbij overal de woorden vervangen worden, of het kan vervanging per vervanging, context per context, bevestigd worden.

Met shift-ctrl-x opereer je niet op het niveau van woorden, maar op het bestand in zijn geheel: bewaren als … Je kan het een nieuwe naam geven of in ander format bewaren, zodanig dat data en samenhang tussen entiteiten kan migreren of transformeren naar een volgend stadium. (van WordPerfect tot Word-bestand of als pdf, …)

Met ctrl-alt-del grijp je (als je Windows 95 of een latere versie gebruikt) radicaal in en forceer je het systeem om ofwel helemaal terug op te starten ofwel tot het tonen van lopende programma’s en applicaties waarvan je er enkele kan uitschakelen, bijvoorbeeld om een “bevroren computer” te deblokkeren.1

Uit voorgaande bijdragen in deze reeks, werd vastgesteld dat het jaar 2000 in het veld van volkskunde en etnologie echt wel een breuklijn markeert. Heel wat initiatieven werden dan of kort erna gestopt. Dat het voor het plan Hoffmann-Krayer en de daarop gebaseerde producten (Internationale Volkskundige Bibliografie, Tijdschriftenschouw, Bibliografieën in de jaarboeken van de Koninklijke Belgische Commissie voor Volkskunde, Vlaamse Afdeling en van de aanvullingen van het toen kersverse Vlaams Centrum voor Volkscultuur) het einde betekende, werd in voorgaande bijdragen grondig behandeld. Niemand nam de moeite of het risico om de (steek)kaartenhuizen omver te blazen, ze werden achtergelaten. De Afdeling Volkskunde in het Meertensinstituut werd in 2000 afgeschaft maar ging over in etnologie (shift-ctrl-x). Oost-Vlaamse Zanten zou stoppen in 2002 en ging over in Van Mensen en Dingen (shift-ctrl-x). Volkskunde nam in 2000 afscheid van een sinds 1940 in de ondertitel prijkend concept volksleven en omarmde het begrip volkscultuur (shift-ctrl-x).

Volkskunde nam in 2000 afscheid van een sinds 1940 in de ondertitel prijkend concept volksleven en omarmde het begrip volkscultuur (shift-ctrl-x).

Maar er begonnen ook veel “gamechangers” in en kort na 2000. De voor dit veld belangrijke UNESCO Conventie voor het Borgen van Immaterieel Erfgoed werd tussen 2001 en 2003 voorbereid en op 17 oktober 2003 uitgevaardigd (ctrl-alt-delete, met het uitschakelen van oude reeksen woorden en referentiekaders en sterk activeren van artikel 2, 15 en 16 bijvoorbeeld, en daarna shift-ctrl-x). In tegenstelling tot Nederland en Duitsland, werd de Conventie in België (door een interessant samenspel van verschillende visies en daarvoor beschikbare middelen, wetenschappelijke en/of politieke energie), en Frankrijk snel (2006) geratificeerd en de volgende jaren intens opgevolgd en ingekleurd. Vanaf 2008 werden de Operationele Richtlijnen van de 2003 UNESCO Conventie elke twee jaar aangepast en uitgebreid (ctrl-alt-del) net het uitrollen van de operationele richtlijnen en andere manier om de conventie te realiseren, zowel binnen natiestaten als globaal(shift-ctrl-X). In Vlaanderen werd door de ministers en het ministerie van cultuur, in het begin van de 21este eeuw, een boost gegeven aan erfgoed in het algemeen en volkscultuur in het bijzonder, via decretale omkadering en massering, onderzoek en pilootprojecten.

Einde-van-de-eeuw

Op het einde van de 20e eeuw probeerden sommige onderzoekers opzij en vooruit te kijken; hoe zat het nu met dat vak “volkskunde”? Waren er tekens voor een ander beleid? De ervaring van een breuk, een einde of nakende doorstart?

Een goed venster biedt het eerste nummer van 1999 van Oost-Vlaamse Zanten. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen. Daarin werd niet alleen afscheid genomen van de net overleden Renaat van der Linden (1918-1999), één van de top tien volkskundigen in Vlaanderen in de tweede helft van de 20e eeuw. Hij was een amateurvolkskundige met een hoofdjob als leraar Latijn, maar een bijkomend leven als een protagonist in het volkskundig verenigingsleven, meester van zoeken en zanten en van communicatie aan diverse publieken in en buiten Oost-Vlaanderen. Zijn bibliotheek en archief zouden twee jaar later in het Vlaams Centrum voor Volkscultuur terechtgekomen en in 2006 worden ontsloten. Het was voor Annelies O een buitengewone uitdaging waarbij onder meer los en creatief gebruikgemaakt werd van het plan Hoffmann-Krayer en een door Paul Catteeuw ontworpen variant voor heemkundige kringen. Veel correspondentie en notities op blaadjes allerhande werden uit zijn bibliotheek gehaald en afzonderlijk bewaard. Tientallen met de hand van Renaat ingevulde steekkaartjes met losse bibliografische referenties die in allerlei boeken en tijdschriften zaten verspreid, mogelijk gebruikt als bladwijzer of als tussenfase voor getypte steekkaarten, bleven de volgende jaren opduiken in de (dubbels van de) boeken en tijdschriften in de VCV-bibliotheek.2

In het nummer van 1999 verschenen ook artikelen over “volkskunde” op de elektronische snelweg, als eerste zwaluwen van een mogelijke nieuwe lente. Enerzijds was er een door Theo Meder verzorgde studie die duidelijk maakte dat het “volks”verhalenonderzoek moest worden aangevuld door verhaaltypes die via e-mail, nieuwsgroepen en het wereldwijde web circuleerden.3 Anderzijds was er een bijdrage van ondergetekende over de magere manier waarop volkskundemusea in Vlaanderen in 1999 op het wereldwijde web aanwezig waren of de ontwikkelingen daar representeerden en becommentarieerden in museumcontext, dit alles in contrast met het enorme potentieel.4 Dit sloot aan bij een reeksje artikels over 

nieuwsgroepen en over hoe op het wereldwijde web kon worden gezocht naar informatie, boekentitels en tijdschriftartikels in het bijzonder.5 Dit werd enkele maanden later, in 2000, gevolgd door een op een koude steen vallende oproep in het allerlaatste afscheidsnummer waarmee Volkskundig Bulletin werd opgedoekt, om in volkskunde/etnologie “cybercultuur” als een van de prioritaire thema’s te kiezen (het onderzoek van Theo Meder uitgezonderd). Misschien is het een kwarteeuw later wel tijd.6

In de kern van het themanummer uit 1999, gebaseerd op een lezingenreeks te Gent op 8 maart 1998, werden diverse bijdragen geleverd over beleidsontwikkelingen in Vlaanderen, met name rond het “decreet houdende de erkenning en subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van een Vlaams Centrum voor Volkscultuur” en hoe dat zou impact hebben op een breder veld van expertisecentra en verenigingen. Het bevatte ook een prikkelende visietekst van Gerard Rooijakkers over de “postmoderne volkskunde als uitdaging”, zowel in de wereld van musea, publicaties als onderzoek. De diagnose was scherp:

Over wat we in de musea aan hedendaagse ‘volkscultuur’ moeten verzamelen, zijn de opvattingen hopeloos verdeeld. De tijd heeft de folkloristen voorgoed ingehaald. Hun getuigenissen van ‘levend volksleven’ zijn antiquarische grafmonumenten geworden die onthecht in vitrines stof liggen te vergaren. De verzamelingen zelf zeggen welbeschouwd meer over de cultuurdiagnosen van de toenmalige folklore-verzamelaars”.7

Hij meende ook dat – in 1999 - klassieke mechanismen (zoals de operaties met het plan Hoffmann-Krayer) hun beste tijd gehad hadden:

De klassieke, grote thema’s uit de volkskundige canon, die ons in tijdschriftenschouwen volhardend worden voorgehouden, zijn inmiddels wel uitgekauwd; veel wetenschappelijk avontuur is er niet meer aan te beleven. Ja, het vak dreigt zelf geschiedenis te worden, zo lijkt het. Blijft de universitaire integratie marginaal en veelal problematisch, daarnaast is er sprake van een ware lost generation. Ook de vakbeoefenaren vergrijzen zonder dat zij daadwerkelijke opvolgers hebben die hen van de bak proberen te bijten.”8

 “Never waste a good crisis” of “Niets is heilzamer voor een scherp inzicht dan de bijna-doodervaring”, zo poneerde Gerard Rooijakkers in 1999. Hij zag voor het volkskundige spel, verschillende, zo mogelijk uit elkaar te houden, speelvelden, zoals het “reflectief etnologische” en de “folkloristische” arena (“waarin een toe-eigening van inzichten, gestimuleerd door allerlei dilettanten en toeristische makelaars, plaatsvindt”).

 Een kwarteeuw later lijken vele inzichten van Rooijakkers niet aan kracht en duiding te hebben verloren. Hij pleitte expliciet voor het blijven meenemen van “dark issues”, controverses, machtsprocessen, geweld, zonder het “reduceren tot een gerubriceerde verzameling safe stories waaraan niemand zich een buil lijkt te kunnen vallen”.9 Dit is volgens mij een belangrijke opmerking die relevanter is dan ooit, gelet op de impact van de UNESCO-conventie van 2003, met dat voor de “reflectieve-etnologische” invalshoek problematische maar voor de “folkloristisch-toeristische” invalshoek rustgevende laatste zinnetje in de definitie van “immaterieel erfgoed” in artikel 2.1 van de conventietekst: “Voor de toepassing van deze conventie wordt uitsluitend immaterieel cultureel erfgoed in aanmerking genomen dat verenigbaar is met bestaande internationale instrumenten op het gebied van mensenrechten en met de vereisten van wederzijds respect tussen gemeenschappen, groepen en individuen alsmede van duurzame ontwikkeling.” In de jaren 2020 wordt dit binnen het UNESCO-paradigma (en bijvoorbeeld de museumwereld) aangepakt via discussies over ethische principes en een gereedschapskist met instrumenten om daarmee om te gaan. Of binnen het veld van kritische erfgoedstudies, door controversy mapping en andere technieken te omarmen. Of, zoals aan de Universiteit Antwerpen, speciale cursussen rond “Dark Heritage” of “Heritage and Crime” in het curriculum voor conservatie-restauratie en erfgoedstudies of als microcredential op te nemen.10

Gerard Rooijakkers gaf in 1999 nog mee dat het belangrijk zou zijn bij de exploratie van nieuwe thema’s telkens voldoende ruim te gaan en niet alleen in voor de hand liggende wegen te opteren:

“Als het dan bijvoorbeeld gaat om onderzoek naar een recent fenomeen als internet, gaat het niet alleen om de wereldwijd circulerende verhaalrepertoires of beeldmotieven, maar ook wat deze informatietechnologie en de materiële neerslag daarvan in pc’s en computermeubels (uitvoering, plaatsing, gebruik, status) betekenen voor het gedrag van mensen met betrekking tot communicatie, consumptie, vrije tijd en werk)”11

Merk ten slotte nog op dat Rooijakkers in zijn briljante stuk uit 1999 nog een deur open liet voor het meenemen van heuristische instrumenten in het “volkskundige spel”, zolang die zelf maar de mogelijkheden van de nieuwe technologieën konden exploiteren. Maar klassieke canon met rubrieken schoot hopeloos te kort. “Anderzijds, ik benadruk het nog maar eens, behoeven we onze vaktraditie niet te ontkennen, voor een pragmatisch werkinstrument als een Internationale Volkskundliche Bibliographie hoeven echt niet alle categorieën op hun kop, als bijvoorbeeld de zoek- en combinatiemogelijkheden (idealiter op een virtuele wijze) maar flexibel tot stand gebracht kunnen worden.”12

Pogingen tot shift-ctrl-x in 2000: Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie

In 2000 verscheen de als synthese en herijking bedoelde bundel Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie. Het Meertens Instituut pakte uit. In Vlaanderen kreeg dit weerklank. Was dit een poging tot ctrl-h, de naamsverandering van de “discipline” volkskunde in etnologie? ctrl-d, een poging tot het afscheid nemen en uitzwaaien van het perceptiekader van het “volksleven” en “volkskunde”? Of toch shift-ctrl-x?13 Het boek gaf in 2000 en 2001 aanleiding tot een van de zeldzame theoretische en strategische gedachtewisselingen in volkskundige tijdschriften in Vlaanderen.

Enerzijds verschenen diverse bijdragen in een heus discussienummer in Oost-Vlaamse Zanten.14 Scherp was daar onder andere de uit Nederland afkomstige professor volkskunde aan de Universiteit van Bonn, Heinrich Cox die nog meer verwacht had, onder andere op basis van demografische analyses, met name over diversiteit: “Berthold Brechts gezegde 'Wer statt Volk Bevölkerung sagt, unterstützt schon viele Lügen nicht' is nog steeds geldig. Daarom vind ik de titel van het boek 'Volkscultuur' volkomen misleidend, en precies omdat - ondanks alle plechtige verzekeringen vanwege de redacteurs dat ze ook voor sociale gelaagdheden en geografische verschillen oog hebben - niet echt rekening gehouden wordt met de multi-etnische samenstelling van de bevolking van Nederland.”15 Ook Jan Art vond dat ze nog verder mochten (ge)gaan (zijn) en formuleerde enkele grote uitdagingen:

Het ontbreekt m.a.w. aan een breder verband, aan een zicht op het betekenisgevings-systeem, aan een uitgewerkte definitie van cultuur (…) kiezen voor een waardegeladen en probleemgerichte aanpak vanuit een geëxpliciteerde cultuuropvatting (…) Kortom, ik vind dit boek erg goed waar het erop aankomt een overzicht te bieden van wat de Nederlandse volkskunde geweest is, maar minder overtuigend wanneer het over het huidige en geplande onderzoek gaat. Daar lijkt de Nederlandse etnologie nog wat de gevangene van zijn verleden, en wordt de erfgenaam door de erfenis geërfd. Men wil het definitief over een andere boeg gooien, maar aarzelt toch om de mooie, oude schepen te verbranden. Die tweeslachtigheid heeft veel te maken met de doelstelling van de auteurs die een introductie en dus een overzicht van de onderzoekstraditie wilden geven. Het toekomstperspectief, en datgene wat naar mijn aanvoelen de jongere etnologen bezielt, komt hierdoor wat in de verdrukking. Dit had kunnen vermeden worden door niet één, maar twee boeken te maken: één over de geschiedenis van de volkskunde en één over het huidige lopende onderzoek (…)16

In het memorabele themanummer van Oost-Vlaamse Zanten werden ook lovende én kritische bedenkingen afgevuurd door Johan Verberckmoes, Anton Schuurman, Rik Pinxten, Harlinda Lox, Bert De Munck en ondergetekende, waarna een wederwoord volgde door Ton Dekker, Gerard Rooijakkers en Herman Roodenburg.

Anderzijds verscheen er een meervoudige boekbespreking17 in het eerste nummer van het nieuwe millennium van Volkskunde. Daar becommentarieerde en verwelkomde Björn Rzoska, de toenmalige redactiesecretaris van dat tijdschrift, de Volkscultuurbundel als een programmaverklaring van het Meertens Instituut. Rzoska richtte volop de schijnwerpers op één van de centrale boodschappen in 1999-2000: “De gehanteerde terminologie is een duidelijke bevestiging van een eerdere keuze: volkskunde wordt definitief Nederlandse etnologie.”18 Tegelijkertijd poneerde hij een aantal interessante bedenkingen over de motieven om die stelling in te nemen, een nieuw onderzoeksplan te lanceren en het handboek te publiceren. Naast de wens om aan te sluiten bij ontwikkelingen in culturele antropologie en cultuurgeschiedenis in de voorgaande kwarteeuw en naast pogingen om de “fall-out” van de romanconstructie Het Bureau uit de jaren 1990 af te schudden, detecteerde hij meer algemene betrachtingen. Volgens Rzoska ging het om het ontsnappen aan de “traditionele volkskundige canon” en aan begrippen als continuïteit, authenticiteit of nationale of eigen volksaard of volksziel. Inspelend op het belangrijke historiografische overzichtsartikel van Ton Dekker in de besproken bundel, voegde Rzoska er zelf nog wat extra problematisering aan toe: “de premisse van de ‘twee’ volkskundes in de oorlogsjaren: de besmette en de niet-besmette of de foute en de goede (…) een constructie die volkskundigen na 1945 de kans gaf hun werk te laten aansluiten op de ‘goede’ en politiek correcte invulling, naast de andere en minder fraaie lijn (…) onhoudbaar.”19

In de door Jan Theuwissen (1933-2017) en Patricia Vansummeren (1958-2001) verzorgde bespreking in 2001 van de bijdrage van Gerard Rooijakkers over materiële cultuur wordt gewezen op de groeiende recontextualisering als cultureel erfgoed en dat dit nader en op innoverende wijze opgepikt zou moeten worden in musea en wetenschappelijke instellingen. Andere evoluties in de daarop volgende kwarteeuw schatten de twee recensenten minder helderziend in: “Rooijakkers geeft goede vingerwijzingen, hun inhoud is zo ambitieus dat ze niet of slechts zeer ten dele realiseerbaar zijn, omdat de overheid geen wil toont er beleidspunt van te maken en dus ook geen middelen ter beschikking stelt en onze universiteiten slechts schoorvoetend hier en daar trachten bij te benen.”20

Alfons Roeck (1927-2014) besprak zeer lovend de bijdrage van Rooijakkers over feest en ritueel en legde daarbij sterk de nadruk op de kritiek op het plan Hoffmann-Krayer (waarbij ze wel beiden de oude versie gebruikten):

Net zoals in de andere hoofdstukken, is de rode draad die door het boek heenloopt, duidelijk waar te nemen. Wij bedoelen de afrekening, weliswaar op een beschaafde wijze, met de traditionele volkskunde en de beoefenaars ervan, de ‘folkloristen’. Zo vindt de omschrijving ‘Zeden en gebruiken. Feesten. Spelen’ (deel X van Hoffmann-Krayer’s Plan) geen genade – de argumenten die Rooijakkers aanhaalt overtuigen ons wel – en hij vervangt het lemma door ritueel, door feest, door vieren (…). Op het einde van zijn bijdrage stelt Rooijakkers ‘dat de traditionele (volkskundige) canon zijn beste tijd heeft gehad, dat de oude rubrieken hoogstens nog een attenderende functie hebben en nog nauwelijks een betekenis hebben’.21

Voor de volledigheid citeer ik de hele passage uit het artikel van Rooijakkers zelf: “Uit de voorbeelden die in dit hoofdstuk zijn gegeven blijkt opnieuw dat de traditionele canon zijn beste tijd heeft gehad. De oude rubrieken hebben hoogstens nog een attenderende functie of worden toegepast om het vakgebied in bibliografische zin pragmatisch te verkavelen. In de sociale praktijk, waar het ons etnologen om te doen is, hebben ze nauwelijks een betekenis”.22

Uit de andere recensies in Volkskunde haal ik nog even de kritische bedenking van Stefaan Top aan dat er een vervolg op de bundel zou mogen worden gemaakt, omdat diverse andere werkvelden (die niet sterk in het Meertensinstituut werden ontgonnen, maar wel in het oude plan Hoffmann-Krayer en de in 1946 door K.C. Peeters aangeduide aanvulling op het plan) nauwelijks aan bod kwamen. “Dit geldt onder meer voor nochtans interessante en belangrijke werkvelden zoals volksgeneeskunde, sport en recreatie, straattoneel, poppenspel, ambachten, schuttersgilden, subculturen, de vele gewijzigde rituelen i.v.m. de levensloop”.23

De reacties in Volkskunde varieerden dus van wijzen op ontbrekende dekking in en van bepaalde rubrieken uit het (plan Hoffmann-Krayer over) volksleven (S. Top) tot het verwelkomen van jonge turken à la Rooijakkers of specialisten in de studie van verhalen.24 Jozef Van Haver (1926-2009) wou niet meegaan in wat hij als de introductie van een nieuw ‘classificatieplan’ beschouwde in verband met religieuze volkscultuur.25

De definitie van het werkveld als “bestudering van breed gedragen cultuurverschijnselen in hun historische, sociale en geografische dimensie, waarbij ze deze dimensies opvat als dynamische, groepsgebonden processen van betekenisgeving en toe-eigening” werd in Vlaanderen mee geadopteerd.

Het boek Volkscultuur kwam voor ontwikkelingen in Vlaanderen precies op tijd. De definitie van het werkveld als “bestudering van breed gedragen cultuurverschijnselen in hun historische, sociale en geografische dimensie, waarbij ze deze dimensies opvat als dynamische, groepsgebonden processen van betekenisgeving en toe-eigening” werd in Vlaanderen mee geadopteerd en als koerscorrectie op de decretale opdracht van het in 1999 opgerichte Vlaams Centrum voor Volkscultuur ingezet. Vanaf 2004 werd deze omschrijving zelfs opgenomen in de aanzetten tot het erfgoeddecreet in Vlaanderen. Dit zou meer dan een decennium meegaan. Het is jammer dat het mijlpaalboek vandaag nergens als pdf beschikbaar en aangeboden lijkt te zijn, waardoor een shift-ctrl-x-operatie moeilijker en moeilijker wordt.

Achteraf bekeken is een van de problemen niet zozeer het tussen aanhalingstekens te zetten begrip “volkscultuur” of “etnologie” maar het bijvoeglijk naamwoord “Nederlandse”. Wat moeten we daarmee in Vlaanderen en in de (wetenschappelijke of beleids-) wereld? Is het een referentie naar het Koninkrijk der Nederlanden, inclusief de gesublimeerde (neopost)koloniale dimensie van Overzeese gebieden die subtiel blijft worden gepropageerd in landen als Nederland, Frankrijk of Groot-Brittannië? Gaat het over taal of een “Dietse” interpretatie, die bij sommige kringen in Vlaanderen omarmd werd? Is er dan een verschil met wat K.C. Peeters meegaf in het interview van Joost Florquin: “Volkskunde zonder meer bestaat dus niet, ze moet altijd voorafgegaan worden door een adjektief: Vlaamse volkskunde, Engelse volkskunde, Schotse volkskunde, Duitse volkskunde. De vraag kan dan worden gesteld: bestaat er een Belgische volkskunde?26 De vraag was toen minder retorisch dan ze lijkt, want die bestond volgens sommige auteurs, maar K.C. Peeters heeft actief bijgedragen om de ctrl-h (en mogelijk ctrl-d) operatie uit te voeren in het Noorden van België. Het blijft interessant om de wisselende positioneringen, ook bij K.C. Peeters zelf, doorheen de tijd te traceren en dan opmerkelijke zinnen te ontdekken, zoals te midden van zijn volkskundige aantekeningen uit 1962:

Vlaanderen is hier synoniem van Zuid-Nederland, het gedeelte van België waar Nederlands gesproken wordt. Volgens Prof. Vercouillie stamt het woord Vlaming af van vlame, een woord van Friese oorsprong, dat vluchteling betekent.”27

Zelf heb ik de voorbije kwarteeuw getracht om het uitsluitende adjectief “Vlaamse” bij “volkscultuur” systematisch te vervangen door “in Vlaanderen”: nog steeds iets dat als een aanvulling op spellings- en stijlcorrectie op de tekstverwerker van “volkskundigen”/erfgoedwerkers zou mogen ingesteld zijn: ctrl-h “Vlaams” -> “in Vlaanderen”! En ook niet “Nederlands”. Het gaat dan bijvoorbeeld over fenomenen die waarneembaar op het grondgebied dat na enkele staatshervormingen vandaag als entiteit wordt erkend, dus de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest, tot enkele decennia ook als Vlaams-België aangeduid (vaak door Nederlandse collega’s).

In de pas verschenen synthese van de Encyclopedie van de Vlaamse beweging wordt de volgende omschrijving gegeven van wat vandaag als “Vlaanderen” verstaan wordt:

de Nederlandstalige noordelijke helft van het koninkrijk België, met inbegrip van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, voor zover die regio Nederlandstalig was of is. Dit administratieve begrip ‘Vlaanderen’ ontstond in de context van de staat België, waarvan het bestaan op de afscheiding van het Koninkrijk der Nederlanden in 1830 teruggaat. Vlaanderen valt als grondgebied samen met de huidige vijf Vlaamse provincies, het Vlaamse Gewest genaamd. De bevolking van Vlaanderen bestaat uit de bewoners van deze provincies en de Nederlandstaligen in Brussel, die samen de Vlaamse Gemeenschap vormen. Het moderne Vlaanderen is als gewest en gemeenschap in België een product van een reeks grondwetsherzieningen uit de tweede helft van de 20ste eeuw.”28

Van Nederlandse en Europese etnologie tot etnologie (of iets anders) in Nederland en Europa: ctrl-h en shift-ctrl-x.

Naarmate de tijd vordert stoor ik me steeds meer aan het gemak waarbij de adjectieven “Nederlands” en “Europees” blijven worden gebruikt, zonder dat die blijkbaar sterk worden geproblematiseerd of als constructie worden gedecodeerd. Wie al eens buitenkomt, ik bedoel buiten Europa, wordt geconfronteerd met het concept Eurocentrisme, in het bijzonder in “elitecultuur” zoals die zich sinds het einde van het Ancien Régime heeft uitgekristalliseerd en waarvan de “uitvinding” van concepten zoals folklore, volkscultuur of volkskunde in de 19e eeuw een belangrijke fase zijn.29 Het is een van de redenen waarom de ctrl-alt-delete-operatie van de UNESCO Conventie voor het borgen van immaterieel cultureel erfgoed is uitgevonden. Zeker nu, sinds het voorbije decennium, de Europese Commissie en andere gremia volop inzetten op erfgoed, inclusief immaterieel erfgoed, is het belangrijk (deco-re)constructief, maar reflectief en kritisch te blijven ageren, en het systematisch preciseren van het woord Europees als (vroeger of nu) in Europa een noodzaak. Lastig als je subsidies, erkenning, steun en appreciatie wil oogsten, maar toch…

            Het was achteraf gezien, en na december 2023 minder dan ooit, geen goed idee om “Nederlandse etnologie” als concept te gebruiken bij het proberen te herdefiniëren van het veld in de 21e eeuw en, ondanks alle mogelijke goede bedoelingen, is het hoog tijd dat we dat idee afbouwen. Ik stel voor om dit vanaf nu te doen (ctrl-d), zeker nu Nederland (Pays-Bas) zich recent zelfs bij UNESCO ging profileren als Koninkrijk der Nederlanden en er de (voormalige) kolonies in Midden-Amerika ook ging bijnemen. Is dit nu echt sympathieke ontwikkelingssamenwerking of samenwerkingsontwikkeling (ik hoop het) of iets anders? Reflectief handelen is cruciaal, net als het inzicht dat het allemaal niet simpel of simplistisch is, maar net meerlagig, contradictorisch, complex en daarom duurzaam en interessant. Of bedoelde men het zoals in de titel van het (re)productieapparaat van de Nederlandse Volkskundige Bibliografie, waarbij dat continentale deel van het Koninkrijk er als “Noord-Nederland” werd bijgenomen. Om nog maar te zwijgen over Afrikaans.

Het is natuurlijk legitiem voor overheden in soevereine (deel)staten om instellingen op te richten, tijdschriften en musea te financieren en “te richten”, maar het is ook verstandig om dan telkens het juiste “boundary object” te gebruiken, dus in “Nederland” (en desnoods in het Koninkrijk der Nederlanden) en in “Vlaanderen”.

            Dit leek me lang ook wat een onderzoeker als J.J. Voskuil probeerde te doen, wat misschien het adopteren van een concept als “Nederlandse etnologie” kon legitimeren, ook al was dit niet de eerste keuze van Voskuil zelf. Maar al van in de jaren 1990 vertroebelde het beeld door de publicatie van de romancyclus Het Bureau. De recensies en effecten van die roman waren wellicht motieven om versneld het concept “Nederlandse etnologie” te adopteren voor een afdeling onderzoekers in het Meertens Instituut. Het Bureau leek amusant en soms hilarisch, de dagelijkse werkelijkheid op een werkvloer in het derde kwart van de 20e eeuw, zo’n in zichzelf gekeerd bolwerk van wetenschappelijke reproductie. Mensen die een deel van hun leven spenderen in instituten en andere organisaties herkenden mutatis mutandis situaties en patronen. Maar wie daar vandaag naar kijkt, vanuit de nadruk op maatschappelijke impact, reflexieve interventie, participatorische methodes en open delen van instrument in “commons” en “open access”-structuren, ziet vooral een bepaald type van wetenschap door een happy few insiders en ambtenaren in actie, een stijl die in de 21e eeuw wordt gecontesteerd.

            Het Bureau is één grote paratekst bij de werking van een discipline, onderzoeksinstituten en hun realisaties in de 20e eeuw. En momenteel verschijnt daar nog eens een derde laag overheen, de dagboeken – voor zover ze de zelfcensuur van J.J. Voskuil en daarna zijn echtgenote Lousje Haspers hebben overleefd– die ook nog eens geannoteerd worden (nog een paratekstuele laag erover heen). Ook voor een “fan” (zoals ondergetekende) van wat een “wetenschappelijke held” leek in de vorige eeuw en geattendeerd door breed gedeelde gevoeligheden voor woorden en omschrijvingen in de jaren 2020, is het nu soms confronterend en pijnlijk om te lezen. Niet zozeer de wetenschappelijke machtsspelen of andere spelletjes zijn een probleem, volgens mij, want dit gaat op een interessante manier in de richting van organisatiesociologie of wetenschap in actie. En natuurlijk is dit niets nieuws, want ook de antropologie heeft zoiets beleefd met de jarenlange heisa en sterk evoluerende standpunten rond A Diary in the Strict Sense of the Term van Bronislaw Malinowski (1884-1942).30

De momenteel denderende trein van de publicatie van Voskuils dagboeken zelf, recent nog Martelaarschap. Dagboeken 1965-1974 (eind 2023), geeft een nog minder gefilterd of opgeschoond beeld van menselijke interacties tussen witte mensen in de jaren 1950, 1960, 1970 en 1980. De recensies van bijvoorbeeld Elsbeth Etty in De Groene Amsterdammer worden uitgave na uitgave somberder, scherper en kritischer. De titel ‘Han, de hork’ in haar recensie in januari 2024 van Martelaarschap is niet lief bedoeld, net als haar kwalificatie van diverse dagboekfragmenten als “ontluisterend” of “schokkend.”31 Vandaag de dag zijn sommige antisemitische of racistische passages, echo’s van wat Lousje en Maarten blijkbaar ook dachten in de jaren 1970, bijzonder pijnlijk om te lezen, nog los van wat je verder ook vindt van het tragische/schandelijke wicked problem van de onderlinge relaties tussen “Palestina” en “Israël”. De voortdurende kritiek van Voskuil op de politieke referentiekaders en standpunten (die een halve eeuw later allerminst “woke” zouden worden genoemd) van sommige collega’s uit binnen- en buitenland of reflecties over de relatie tussen zijn vakgebied en antropologie, komen in een bijkomend licht te staan bij het lezen van passages uit zijn dagboek, bijvoorbeeld in 1973:

“In de trein was het stampvol. Ik ergerde me aan drie luid schreeuwende Surinamers die in gezelschap van een blond meisje naast ons kwamen zitten. Ze zat er zwoel bij en werd van tijd tot tijd afgelikt. Hun gesprek werd gevoerd in het Neger-engels, waarbij ze op de andere passagiers wezen en veel plezier hadden. Ik vroeg me af of ik ook zo geïrriteerd zou zijn als het vier Nederlanders in cowboykleding waren. Waarschijnlijk wel, maar ik zou het me niet zo bewust zijn. Ik ben een racist.”32

Het blijkt dat hij ook reflecteerde over de wetenschappelijke briefwisseling met K.C. Peeters, en nog meer prijsgeeft dan in de romanversie. In een passage in Plankton spuit Maarten/Han eerst tegen Ad Müller/Ton Dekker zijn ideeën over de door K.C. Peeters gevraagde input voor een themanummer in Volkskunde over musea, om vervolgens door te pakken naar hun eigen taak samen met Bart Asjes (Jaap Baarspul):

“(…) ’Vind jij een museum dan zinloos? vroeg Ad ongelovig.

‘Ja!,’ zei Maarten met grote beslistheid. ‘Volstrekte nonsens! Gestolde heimwee naar grootmoeders tijd in een quasi wetenschappelijk jasje. ‘Mijn zoontje wil de sneeuw bewaren en vlinders op zijn petje dragen’. Onzin! Illusie!’.

‘Maar het bewaren van voorwerpen van vroeger heeft toch wel zin?’, wierp Ad tegen.

‘Het gaat ze niet om de voorwerpen!’ zei Maarten met grote stelligheid. ‘Dat zeggen ze wel, maar die voorwerpen interesseert ze geen bal! (…) Het is natuurlijk onzin om te denken dat je het verleden kunt reconstrueren.’

‘En wat is onze functie dan?’, vroeg Ad.

‘In de pap spugen! Ontmaskeren!’

‘En dat betaalt de gemeenschap ook.’

‘Ja’, gaf Maarten toe, ‘Van mij hoeft het niet, maar het heeft in ieder geval nog enige zin.’

‘Waar ik nou zo bang voor ben’, zei Bart, ‘is dat het alleen maar is omdat je een hekel aan de Belgen hebt.

‘Ik heb helemaal geen hekel aan de Belgen,’ zei Maarten verbaasd.

‘Waarom wind je je dan zo op als juist Pieters met zo’n plan komt, en niet bijvoorbeeld Buitenrust Hettema?’

‘Omdat ik niet tegen macht kan’, zei Maarten verbluft. ‘Ik vind dat Pieters zoiets moet overleggen’.

‘Nou, het spijt me dat ik het zeggen moet,’ zei Bart, ‘maar ik denk dat het toch ook is omdat hij een Belg is.’33

Zelf denk ik niet dat dit zo meespeelde, maar dat het vooral over manieren om aan wetenschap te doen ging en met name om reflectiviteit en het al dan niet expliciteren van een aantal machts- en andere processen ging. Voskuil probeerde dit ook reflectief te duiden, waarbij eens te meer duidelijk wordt, is dat het een interessante oefening zou zijn, om op het Bureau en de Dagboeken, maar ook het archief van het Meertens Instituut (of dat van K.C. Peeters bijvoorbeeld), een actornetwerktheoretische of wetenschapssociologische analyse los te laten (en geattendeerd bijvoorbeeld de rol van briefwisseling of steekkaartenbakken te traceren).

In de machtsstrijd tussen Peeters en mij, die wat mij betreft vooral draait om mijn afkeer voor het autoritaire, nationalistische optreden van de man (…) Omdat hij de financiën en de drukker beheerst, doet hij wat hij wil. Het enige wat ik daar tegenover kan stellen is van tijd tot tijd een artikel (meestal een recensie) dat ongeveer het tegendeel is van de artikelen en recensies die hij door zijn adepten laat schrijven (…) In Volkskunde en in de Volkskunde ben ik nu eenmaal niet in mijn element. Ik speel aan de lopende band uitwedstrijden en dan nog in een sport die me tegenstaat (…) Als ik een hekel heb aan Volkskunde moet ik uit de redactie gaan. Als ik er geen hekel aan heb, moet ik erin blijven, maar dan ook verantwoordelijkheid nemen. Het probleem is in dit geval dat ik geen hekel heb aan het tijdschrift (het interesseert me geen bal, al stonden de letters op hun kop), maar aan bepaalde mensen en in het bijzonder aan mensen die zich met behulp van de wetenschap handhaven. Ik bestrijd ze, maar ik bestrijd ze vanuit een valse positie. Van die positie begrijpt Jaap niets. Hij gelooft in de wetenschap. Hij wil geen mensen bestrijden. Dat is dom (…)”.34

            Op een moment waarbij simplismen en eenvoudig doorprikbare identiteitsconstructies en politieke vertalingen daarvan opnieuw hoogtij vieren, is het minimale dat van “volkskundigen”, “etnologen”, erfgoedactoren of cultuurwetenschappers mag worden verwacht, dat ze enige complexiteit en diepgang inbouwen, door het gebruik van sommige adjectieven te vermijden en te werken met werkwoorden (liefst gerundia) en aanduidingen zoals “binnen een territorium” of nog beter in een (kritische35) zone op aarde, en à la limite, in het begin van de 21e eeuw nog steeds, (impliciet) “op deze planeet”.

(Immaterieel) Erfgoed. ctrl-alt-del: de passende woordenschat operatie. shift-ctrl-x: borgen.

In publicaties in dit tijdschrift, onder andere in een artikel met de titel “Words matter36, woorden doen ertoe, heb ik benadrukt hoe belangrijk het proberen te werken met een beperkte woordenschat was, in het paradigma van de 2003 UNESCO Conventie, namelijk die van de conventietekst zelf en van de opeenvolgende reeksen operationele richtlijnen.37 In hetzelfde themanummer uit 2020, in een samen met Jorijn Neyrinck geschreven artikel met de titel “transforming, not saving”, heb ik aangeven dat het wellicht al mogelijk is verschillende fasen te onderscheiden in de geschiedenis van het immaterieel erfgoedparadigma. Na een fase van het maken van het paradigma door een netwerk van enkele tientallen onderzoekers en beleidsmakers – de “epistemische generatie” van (het einde van) de jaren 1990 tot 2015, volgt een fase waarbij duurzame ontwikkeling het sleutelbegrip zou worden (2015-2025/2029).38 Waarom is dit in de reeks artikelen rond reculer/sauter waarvan deze bijdrage deel uitmaakt belangrijk?

Een voor tijdschriften belangrijke problematiek werd in het colloquium Mapping the History of Folklore Studies: Centers, Borderlands and Shared Spaces te Riga in 2014, uitstekend gecapteerd en uitgelegd door Anita Vaivade. Zij stelde vast dat erfgoed (“global heritage discourse”) en in casu “intangible cultural heritage” à la UNESCO sterk was verspreid en onder meer werd behandeld in platforms onder de vlag “cultural heritage studies”: “However, its longterm impact, conceptual or other, on scientific disciplines and inter alia folkloristics, is still to be seen”. Vaivade wees op de totstandkoming van de UNESCO Aanbeveling voor de bescherming (“safeguarding” eigenlijk, maar volgens mij nog niet in de betekenis van borgen) van traditionele cultuur en folklore uit 1989. Ze merkte daarbij op dat in het begin van de jaren 1970, in juli 1971 om precies te zijn, niet alleen Bolivië (wat in de literatuur en in lezingencircuits door een vele malen in allerlei vormen herhaald verhaal van Valdimar Hafstein als “mise en intrigue” werd gepropageerd) maar ook de Democratische Republiek Congo op de agenda werd gezet om iets te doen aan “protection of authors of works of folklore”.39 In de discussies in de jaren 1980 over de aanbevelingen bleek het woord “folklore” voor velen (onder andere in een reeks Frans en Spaans sprekende netwerken) problematisch.

Om consensus te bereiken, werden in de UNESCO-machine “de truken van de foor” bovengehaald. De Algemene Vergadering van UNESCO keurde in 1989 een tekst goed die in het Engels de titel “Recommendation on the Safeguarding of Traditional Culture and Folklore” meekreeg, maar in de juridisch evenwaardige Franse versie de “Recommandation sur la sauvegarde de la culture traditionnelle et populaire” en in de Spaanse versie “Recomendación sobre la Salvaguardia de la Cultura Tradicional y Popular.” Ze bleken weinig impact te hebben, maar, zo merkte Vaivade fijntjes op, ze zijn vandaag eigenlijk nog steeds van kracht. Tien jaar later werd in een Internationale bijeenkomst in Washington D.C. vastgesteld dat niet alleen het soort instellingen, netwerken en disciplines van die aanbeveling een probleem was geworden, maar ook woorden als “folklore” zelf. crtl-d drong zich op, Intangible cultural heritage kwam in de plaats (ctrl-h). “Folklore” werd zelfs een soort taboewoord.

            Toch was “folklore” in de twee decennia na 2000 niet helemaal verdwenen. Dit stelde Vaivade vast in de analyse van periodieke rapporten van lidstaten over de implementatie van de conventie. Het woord “folklore” dook niet alleen op in de referenties aan onderzoeksinstituten en vereniging en in publicaties en curricula. Maar ook in de nominatiedossiers voor de lijsten van immaterieel erfgoed. Dit werd geproblematiseerd als ongepaste woordenschat (inappropriate terminology/vocabulary) en vanaf de jaren 2010 ook expliciet zo benoemd en aangepakt in UNESCO door de officiële organen (Secretariaat, Intergouvernementeel Comité, Algemene Vergadering) en de adviesorganen (tussen 2009 en 2014 het Subsidiary Body, sinds 2014 het Evaluation Body) van UNESCO. Het ging echt om een ctrl-alt-delete-operatie waarbij men probeerde afstand te nemen van twee clusters van woorden. Enerzijds was er de te mijden terminologie van de 1972 UNESCO-Conventie over de bescherming van cultureel en natuurlijk werelderfgoed (werelderfgoed, “outstanding universal value”, uniek, authentiek, …). Anderzijds wou men af van een bepaald type van constructies rond “folklore”:

The other point of criticism touches upon substantial change to the conceptual framework within the field itself that has been debated within UNESCO for decades, previously using different dominant terminology, such as “folklore”, “traditional culture”, “masterpieces”, etc. As indicated, as present the concepts of “authenticity” and “uniqueness” cause a major difficulty, followed by criticism towards “essence”, “pure form” or “original character (…) carrying on the tradition in its purest form”, and “virtually unchanged over centuries”.40

Deze woorden werden in verschillende rapporten en richtlijnen van (ondersteunende organen) het Intergouvernementeel Comité van de 2003 UNESCO-Conventie, aangemerkt als “inappropriate vocabulary”. Hoewel het geen strikte voorwaarde tot uitsluiting was, werd het wel in de loop van de jaren 2010 telkens in de rapporten en plenair in de vergaderingen van het intergouvernementeel comité vermeld als niet gewenste woordenschat werd gebruikt. Dat dergelijke woorden te vermijden waren en dat best binnen de terminologie en de aanpak van de Basic Texts werd gebleven, was een boodschap die wereldwijd werd verspreid, in beleidsrapporten, universitair onderwijs in erfgoedstudies, antropologie of andere wetenschappen.

Woorden als “folklore”, “tradition” en “traditional” werden volgens Anita Vaivade niet keihard geproblematiseerd of wat men tegenwoordig “gecanceld” zou noemen, maar werden ook niet gepropageerd als gepaste woordenschat. Ze werden in sommige contexten en middens nog gebruikt en soms zelfs gekoesterd, lokaal of internationaal, maar wel “being concealed within the gradually settled international political discourse on intangible cultural heritage. And the awareness of this concealed terminology seems to be growing, both for those willing to get in line with it, as well as those raising criticism on its globally homogenizing impact.”41

 Anita Vaivade detecteerde een groeiende druk door de “appropriate vocabulary”-operaties: “Since the writing and adoption of the Convention, “folklore” has gradually become part of a concealed terminology, and this legislative and political context has a potential to have a direct influence on the prospects of folkloristics as a scientific discipline with its own name.”42 Maar de naamkeuze en organisatie van het vak hangt deels af van andere (veld)logica’s, namelijk structurering en -financieringsmechanismes van onderzoek, politieke agenda’s en zoektochten voor middelen.

Ik zou het toch iets sterker aanzetten, met name omdat de belangrijkste impulsen voor het afwijzen van het concept “folklore” vanuit Nederland (en Vlaanderen) kwam (terwijl Waalse beleidsmakers voor waren) en mee werd verdedigd. Die analyse heb ik gemaakt in een bijdrage in de mislukte poging om al eens te springen met cULTUUR. Tijdschrift voor Etnologie in 2005. Ik wees daar op de kritiek op het concept “folklore” tijdens een colloquium over de UNESCO-aanbeveling van 1999 in Washington D.C. Het woord werd helemaal afgeschoten tijdens de expertenfase in het hoofdkwartier in 2001-2003, onder andere onder invloed van de Nationale UNESCO-commissie van Nederland. Een protagonist was musicoloog Wim van Zanten die zeer actief aan de discussies deelnam en voorzitter was van de “glossarium”-commissie: “it was very problematic to use the terms ‘traditional culture’ and ‘folklore’, ‘which have evolved from an earlier system of colonialist thought and domination’”.43

Dit leverde overigens een discussie op in de Belgische delegatie waar de toenmalige minister van cultuur, Rudy Demotte, heel expliciet het woord folklore toch erin wilde, net als de notie “meesterwerk”. “Vlaanderen” (ik was de vertegenwoordiger) vond dat geen goed idee, gelet op de lotgevallen van dat woord in het Nederlands. Daardoor moest België zich regelmatig onthouden om standpunten in te nemen en te verdedigen in de discussies waar Frankrijk en Nederland zich wel konden laten gelden.

Bij het herlezen van de cULTUUR-bijdrage uit 2005, dus nog voor de Conventie van 2003 van kracht werd en voor de onderhandelingen over de operationele richtlijnen begonnen, valt op hoeveel tegengestelde meningen er moesten worden verzoend en hoe allerlei kwesties eigenlijk niet beslecht waren en dus in de volgende decennia zouden moeten uitgewerkt en geïnterpreteerd worden. Maar ook hoeveel werk het zou zijn om in plaats van een omkeerbare ctrl-h-operatie (vervang door immaterieel erfgoed, maar versta nog steeds folklore) het een shift-ctrl-x-operatie te maken (neem “safeguarding” telkens mee, en ontwikkel het).

Artikel 2.2 van de conventie waar inter alia enkele domeinen werden opgesomd, was wellicht beter achterwege gelaten, want het werkte eerder beperkend dan bevrijdend. Ingo Schneider verbaasde zich er in een van de eerste analyses in volkskundige tijdschriften over dat zoveel van de oude canon gedekt leek.44 We wilden – anno 2005 – toch meer halen uit de aanname van zo’n conventie en een alternatief zijn voor het soort volkslevensconstructies en volkskunde waarachter in 1999 een punt was gezet, zo bepleitte ook ik toen:

Strikt genomen is het voor Vlaanderen en Nederland een koud kunstje om te voldoen aan de bepaling dat er ‘registers’ of lijsten van I.C.E. op het eigen grondgebied opgesteld moesten worden; men struikelt over volkskundige bibliografieën, fichebakken en zelfs on-line databanken. Maar dat kan niet de bedoeling zijn, zeker niet als men de conventie van 2003 wil aangrijpen om enkele stappen vooruit te zetten en het vak maatschappelijk relevanter te maken. Canonreproductie is niet voldoende, andere methodes zijn nodig en de verschuiving naar voorbeeldpraktijken is de uitdaging”.45

Ook twintig jaar later is het een strijd, waarbij het wellicht nuttig is niet telkens opnieuw het warme water te moeten heruitvinden en dus de deconstructie-reconstructie-operaties uit de laatste decennia van de 20e eeuw niet te diep in de archieven te begraven:

Er komt tegenwoordig van alles via de achterdeur terug binnen, dus misschien moeten we dan toch maar koppig de oude problemen, rampen en debatten in herinnering brengen, om iets te leren uit het verleden, al was het maar, als we het positief houden, om te begrijpen hoe en waarom begrippen elkaar hebben opgevolgd en proberen te verdringen/verdrinken/te neutraliseren”.46

Gemakshalve, toch nog Volkskunde, volkscultuur en zelfs folklore? Of vooral shift-ctrl-x, als public folklore en culturele makelaardij?

Een opmerkelijke episode in het begin van de 21e eeuw was de poging in Nederland (door een andere lobby dan die het hoge woord voerde in het hoofdkwartier van UNESCO) om dwarsliggend in te zetten op het concept “folklore”. In dit tijdschrift pleitte Albert van der Zeijden in 2003, sterk tegen de stroom in, voor een herlancering van de begrippen traditie en folklore. In het Nederlands Centrum voor Volkscultuur waar hij werkte, werd een grote campagne rond het concept “folklore” uitgerold, inclusief een Jaar van de Folklore in 2004. Dat was niet wat er toen nodig was, zo meen(de) ik, want hierdoor zouden “beleidstreinen” en kansen worden gemist, zowel voor innovatie, financiering, internationalisering als voor impact en het geven van meer vruchtbare kaders voor een nieuwe generatie erfgoedwerkers. (De wereld via) UNESCO had nu de horde genomen; geen sponsoring van Eurocentrische volkslevenreproductieprogramma’s via) CIAP/SIEF en Plan Hoffmann-Krayer-invuloefeningen zoals een halve eeuw eerder, maar de lancering van nieuwe instrumenten, referentiekaders en aanpak, niet Europees, maar globaal én glokaal. En toch weer “folklore”?

Ik heb in 2005 in dit tijdschrift luid gereageerd in een polemiserende bijdrage met de titel “De dromen van Pamela”. Dit verwees naar een in die tijd in “popular culture” nog bekende, beroemde scene van Bobby Ewing in de douche, uitgezonden in 1986 in de laatste aflevering van het negende seizoen van de soapserie Dallas. In het seizoen ervoor was Bobby Ewing neergeschoten en de acteur Patrick Duffy was uit de serie gestapt. En polts, als cliffhanger naar het volgende seizoen bleek de al 31 afleveringen dode broer, zoon en echtgenoot op het einde van de 31e aflevering plots te staan douchen. In september 1987 startte het nieuwe seizoen en er werd gedaan alsof de 31 episodes en de verhaallijnen die in het achtste seizoen gespeeld waren, nooit waren gebeurd: Bobby stapte uit de douche en ging voort met zijn leven. De fans en andere kijkers werden verwacht aan te nemen dat dit alles maar een droom van Pamela Ewing (de ex-vrouw van Bobby) was. Er werd gewoon gedaan alsof er niets was gebeurd in seizoen negen en gewoon voortgedaan.

Had Volkskunde-Pamela dan gedroomd dat het concept “folklore” al enkele jaren niet langer door UNESCO werd gepropageerd, dat het boek van het Meertens Instituut verschenen was en dat erfgoedwerk andere wegen had ingeslagen en anders probeerde om te gaan met cultuur van alledag? Had Pamela dan gedroomd dat er een UNESCO-conventie van 2003 voor het borgen47 van immaterieel erfgoed was aangenomen en dat de expliciete afwijzing van concepten als folklore onderdeel was van die paradigmatische operatie?

Ik vond het geen goed idee om daarop in 2005, toen de strijd nog volop bezig was, toen de conventie nog in operationele richtlijnen moest worden uitgerold en eerst nog van kracht moest worden, een grote marketingcampagne en inhoudelijk offensief onder de vlag “folklore”, “traditie” of “authenticiteit” te voeren. Dit terwijl het woord folklore als wetenschapsconcept en koepelbegrip in beleid in Vlaanderen al meermaals ten grave was gedragen, ook in het tijdschrift Volkskunde. Dit alles zonder de activiteiten van de beoefenaars van volksdansen of folklore niet ernstig te nemen, integendeel: de 2003 UNESCO conventie en begrippen zoals “safeguarding”, “intangible cultural heritage” en artikel 15 waren ook voor hen (de folkloregroepen en andere beoefenaars) bedoeld, als ze dat zouden willen of nuttig vinden).

Dat niet iedereen het zag zitten of inzag welk soort ctrl-alt-del-operatie er op mondiaal niveau plaats had gevonden en op gang aan het komen was in het werkveld van folklore/volkscultuur/traditie/…, mag duidelijk zijn. Ik heb het hier niet over de PS-minister Rudy Demotte en het beleid in de Franstalige Gemeenschap van België.48 Mijn stuk botste op een repliek met zowaar mijn eigen naam in de titel, gebracht door de directrice van het Nederlandse Centrum voor Volkscultuur, mijn collega uit Utrecht, die dit soort van inzichten of stellingen van haar collega van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur toen niet wou aanvaarden. Ineke Strouken protesteerde tegen het feit dat ik in 2005 in Volkskunde49 en ook in het vakblad Museumpeil50 had (vast)gesteld dat “folklore” in de 21e eeuw internationaal als problematisch werd aangemerkt en dat nu beter met het concept “immaterieel cultureel erfgoed” aan de slag zou worden gegaan. Dat doorkruiste hun plannen met het (zelf) uitroepen van een Jaar van de Folklore. Enerzijds stoorde Ineke Stouken zich aan de metaforen, haar interpretatie van een toon en uitspraken/inschattingen over de omvang van de folklorebeoefening: “Je vraagt je af: welk spook wordt hier eigenlijk bestreden?”, zo vroeg ze retorisch.51 Anderzijds maakte ze van de gelegenheid – waarom ook niet? - gebruik om in Volkskunde flink reclame te maken voor het centrum dat ze leidde, het Jaar van de Folklore, de gelegenheidswebsite, nieuwe publicaties, en uit te leggen dat folklore een wel heel ruime betekenis zou hebben: “levende geschiedenis, dialecten, verhalen, streekdrachten en volksmuziek, sporten en spelen, eten en drinken, reuzen, gilden en nog veel meer. (…) Een laatste aandachtspunt is nog de verhouding tussen folklore, volkscultuur en immaterieel erfgoed, de term die zozeer en vogue is gekomen toen de wereldcultuurorganisatie UNESCO er eind 2003 een conventie over aannam”.52

             Ik vond het in 2005 opportuun niet te reageren op dat stuk (en andere stukken) in die aflevering van Volkskunde. De strijd rond de verdere implementatie van de Conventie moest internationaal nog grotendeels losbarsten en ik vond het voor een Centrum voor Volkscultuur in de Lage Landen, in Vlaanderen/België beter om de energie te focussen op het mee helpen goed, open en divers inkleuren van de samenhangende woordengroep “safeguarding intangible cultural heritage” dan achterhoedegevechten rond “folklore” te voeren. Dat was de strategie van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur en van ondergetekende, samen met het mee aan de slag gaan met en veranderen van het het breder open te trekken begrip “erfgoed”. Onze zusterinstelling van het Nederlands Centrum voor Volkscultuur was in 1991 opgericht, als uitbreiding van het Informatiecentrum Volkscultuur dat in 1984 was ingericht vanuit het “Beraad voor het Nederlands Volksleven” en “het Volkskundig Genootschap”. Het zou in 2011 transformeren in het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed. Om al een jaar later tot het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) metamorfoseren, de naam die het vandaag nog draagt. Het concept folklore is nu uit de strategische missie- en visieteksten van dat centrum op hun website verdwenen, maar duikt momenteel wel op als verwijzing naar folkloredansgroepen en folkloredansen die nu – op hun vraag – figureren als bijgeschreven element op de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland.53

In 2012 werd de ondertitel van het tijdschrift Volkskunde opnieuw gewijzigd, van volkscultuur naar “cultuur van het dagelijks leven”.

In 2012 werd de ondertitel van het tijdschrift Volkskunde opnieuw gewijzigd, van volkscultuur naar “cultuur van het dagelijks leven”. Het is interessant te merken hoe het loslaten van het begrip dat tien jaar eerder nog een wissel op de toekomst leek, samen spoort met de doorbraak van het verbrede erfgoedbegrip en de institutionele transformaties van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur dat in 2008 opging in FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed of met de naamswijziging in 2012 van het net besproken Nederlands Centrum voor Volkscultuur in Kenniscentrum Immaterieel erfgoed Nederland.

Naast het vaststellen van een groeiende inter- en transdisciplinariteit in de etnologie/volkskunde, werd door de redactie van Volkskunde in 2012 onderstreept dat er een belangrijke invloed werd gevoeld van een nieuw erfgoedparadigma, met name impact van de 2003 UNESCO-conventie en dat de notie erfgoedgemeenschap geïnspireerd door de Kaderconventie van de Raad van Europa voor de maatschappij (Faro 2005). Het concept “folklore” (b)leek verdwenen in het editoriaal. Nu klonk de volgende klok:

Het tijdschrift Volkskunde (…) over culturele praktijken en betekenisgeving die het dagelijks leven vorm geven of gaven in de Lage Landen (…) publiceert bijdragen over de cultuur van het dagelijks leven in heden en verleden in de Lage Landen, over immaterieel en materieel erfgoed en over erfgoedbeleid en cultuurpolitiek, telkens met oog voor het internationale wetenschappelijke debat (…) Volkskunde wil kortom een platform zijn voor interdisciplinaire kruisbestuiving tussen wetenschappers onderling en tussen wetenschappers en beleidsmakers” (…) omgaan met erfgoed kan worden gezien als vormgeven aan een bepaald soort burgerschap”.54

In de daaropvolgende bijdrage blikte Stefaan Top terug op de periode 1888-2011, te beginnen met het startconcept van verzamelen van ”folklore”. Interessant, veelzeggend en problematisch/relativerend is de woordkeuze en duiding: “Geen wonder dus dat Volkskunde in de eerste jaargangen goed gefunctioneerd heeft als verzamelbekken van wat wij nu gemakshalve immaterieel erfgoed noemen”.55 Hij benadrukte dat de publicatie van sporen in het interbellum nog niet was verdwenen: “Wie zou denken dat de term volkskunde vanaf de jaren 1920 het begrip ‘folklore’ definitief heeft verdreven, die moeten we ontgoochelen”.56

In de daarop aansluitende stuk van P.J. Margry wordt gesuggereerd dat volkskunde en volkscultuur, ondanks hét boek uit 2000, bij het begin van de 21e eeuw hadden afgedaan in academische kringen, maar nu plots ook weer leek op te duiken in de vorm van politieke beleidsterm en daarna opnieuw via de UNESCO. Hij zag “erfgoedstudies” toen niet als bevrijdend loskomen van disciplinerende wetenschappen en “wetenschappelijke disciplines” naar transdisciplinaire en reflectieve mogelijkheden (dat is hoe ondergetekende dat ziet en cultiveert) maar wel als een “ingewikkelde positie nu het onderzoeksveld van bovenaf nogal eens tot het erfgoeddomein (‘erfgoedstudies’) wordt gereduceerd en ze haast als een soort gedwongen hoeders van het volkscultureel erfgoed moeten fungeren”.57 Uit de publicaties van Margry bleek herhaaldelijk dat hij erg kritisch stond ten opzichte van (wat hij in) de UNESCO-conventie van 2003 (meende te zien gebeuren). Tegelijkertijd zag hij in 2012 met verwijzing naar het oeuvre van onderzoekers zoals Simon Bronner en Dorothy Noyes en in interdisciplinariteit, mogelijkheden voor etnologen in de Lage Landen om te blijven zoeken. Hij had ook nog geen passende oplossing, tenzij het pleidooi om kritisch-reflectief te zijn, desnoods om een woord en een tijdschrift “volkskunde” als geuzenvlag verder te blijven gebruiken.

            Ik zou een adjectief zoals “volkscultureel” niet gebruiken maar, zolang het nuttig lijkt, andere adjectieven cultiveren. Erfgoedstudies is volgens mij ook geen domein maar een platform of een pleidooi voor een inter- en transdisciplinaire aanpak, inderdaad gekoppeld aan kansen om enige verantwoordelijkheid te nemen om een veilig bureau te verlaten en maatschappelijke, glokale relevantie na te streven en toch, reflectief, impact te hebben. In “folklore studies” of “etnologie”, en nu in “erfgoedwerk” kon daarvoor onder andere de … “public folklore”-beweging in de Verenigde Staten op het einde van de 20e eeuw mogelijk inspiratie bieden. Dat was de weg die Margrys collega’s in Nederland, Herman Roodenburg en Albert van der Zeijden, en Barbara-Kirschenblatt Gimblett tijdens haar interventies in Vlaanderen naar aanleiding van de Campagne Actuele Volkscultuur, aan het begin van de 21e eeuw hadden gesuggereerd.

Dit ging niet over atomiseren, rubriceren, classificeren, of Hoffmann-Krayeriseren (een oefening die volgens Rooleid mede gestrand was op vertaalproblemen van de rubrieken zelf), maar over vertalen, reflectief interveniëren, luisteren, bemiddelen en transformeren. Het debat daarover was in 2001 niet in Volkskunde op gang getrokken, maar in een “cultuur van alledag”-campagne van de Koning Boudewijnstichting en, onder andere door Herman Roodenburg, in de tijdschriften van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur en … het Nederlands Centrum voor Volkscultuur.” Roodenburg stelde toen: “‘Public folklore’ is, strikt genomen, iets dat in Nederland en Vlaanderen geen naam heeft. Er is geen equivalent; het is, zoals dat ook voor Duitsland en meerdere Europese landen geldt, in feite onvertaalbaa.r (…) Zelfs in het vorig jaar gepubliceerde Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie, is het onderwerp niet echt aan bod gekomen.”58 Roodenburg suggereerde in 2001 om veel ruimer te kijken dan de invloedssfeer van volkskunde in Duitsland of het Meertens Instituut.

Een van de interessante eigenschappen van erfgoedstudies is het transdisciplinaire karakter en het feit dat beleidsontwikkelingen, praktijken en theorieën elkaar mogen beïnvloeden en uitdagen. Dit gebeurt op vele manieren. Een van de centrale actoren in Nederland vandaag in de beleidsontwikkelingen rond de UNESCO Conventie voor het borgen van immaterieel erfgoed of de implementatie van de Kaderconventie van de Raad van Europa over de Waarde van Cultureel Erfgoed in de Maatschappij (2005) is Gábor Kozijn. Hij publiceerde in 2013 in Volkskunde een artikel waarin hij allerlei ontwikkelingen die hierboven besproken worden bij elkaar gepuzzeld had en van commentaar voorzien, en zelfs een brug legde naar de beleidsontwikkelingen in Nederland voor en in 2012.59 Met andere woorden, in deze zone van het erfgoedparadigma lopen lijnen van theorie, beleid en praktijk, door, over en in elkaar, zowel in de arena van UNESCO als in de arena’s en netwerken binnen en tussen staten. Dit hoeft niet slecht of negatief te zijn, maar kan ook voordelen hebben. Dankzij actornetwerktheorie en sociale studies van wetenschap, technologie en beleid zijn er in de 21e eeuw andere perspectieven en verantwoorde kruisbestuiving mogelijk. Reflectiviteit – reflexivity/reflexivité – is daarbij meer dan ooit het sleutelwoord; misschien is die attitude wel de belangrijkste erfenis van de “etnologie”-episode in de Lage Landen voor en na 2000, samen met toegenomen gevoeligheid voor duurzaamheid, diversiteit en vertaal- en afstemmingsuitdagingen.

Ook al was ik als mede gastredacteur uiteraard op vele manieren betrokken partij (maar is dat erg of problematisch?), toch zou ik durven stellen dat een van de belangrijkste afleveringen van het tijdschrift Volkskunde in het vorige decennium, met significante impact, het themanummer Brokers, Facilitators and Mediation. Critical Success (F)Actors for the Safeguarding of Intangible Cultural Heritage is.60 Maar hoe meet of bewijs je zoiets dan? Met bibliometrische methoden zoals web of science? Of op een andere manier? En welke implicaties heeft dit dan en welke lessen trek je daaruit? Dit wordt in andere bijdragen in het nieuwste nummer van Volkskunde ‘Reculer/Sauter!’ onderzocht.

  1. 1. De toetsencombinatie heeft een langere geschiedenis en is na de uitvinding door IBM-ingenieur David Bradley in het begin van de jaren tachtig een eigen leven gaan leiden: https://www.youtube.com/watch?v=Mpo6rgvOVGc&t=193s (bezocht op 13-2-2024).
  2. 2. Eva Waeytens, ‘Het archieffonds “Renaat van der Linden”’, Mores, Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 1 (2000) 3, p. 17-18; Annelies O, De ontsluitingsproblematiek van heemkundige en volkskundige archieven & inventaris van het archief van Renaat van der Linden, Brussel, VUB, 2006, met op p. 19-23 en 121-128 beschouwingen over de worsteling met het plan Hoffmann-Krayer en de combinatie met P. Catteeuw, Thesaurus van de Heemkundige Bibliografie. Een heemkundig classificatiesysteem, Kontich, 1995.
  3. 3. T. Meder, ‘”Veel geluk, meneer Gorsky!” Volksverhalen op de electronische snelweg’, Oost-Vlaamse Zanten 74:1, 1999, p. 47-58. De aanleiding was het verhaal dat sinds 1995 in de Verenigde Staten op internet circuleerde en op 25 november 1995 zelfs het Rotterdams Dagblad haalde: een voorbeeld dat verhalenonderzoek heel andere wegen opging, zo maakte Meder duidelijk. Het blijft dertig jaar later wachten op een doorbraak in het paradigma van immaterieel cultureel erfgoed om ook dit soort van digitale verhalencircuits en -repertoires een plek te geven. “When Apollo Mission Astronaut Neil Armstrong first walked on the moon, he not only gave his famous "One small step for man; one giant leap for mankind" statement, but followed it by several remarks, including the usual COM traffic between him, the other astronauts, and Mission Control. Before he re-entered the lander, he made the enigmatic remark "Good luck, Mr. Gorsky."Many people at NASA thought it was a casual remark concerning some rival Soviet Cosmonaut. However, upon checking, there was no Gorsky in either the Russian or American space programs. Over the years, many people have questioned him as to what the "Good luck, Mr. Gorsky" statement meant. On July 5, in Tampa Bay, FL, while answering questions following a speech, a reporter brought up the 26- year-old question to Armstrong. He finally responded. It seems that Mr. Gorsky had died and so Armstrong felt he could answer the question. When he was a kid, Neil was playing baseball with his brother in the backyard. His brother hit a fly ball which landed in front of his neighbors' bedroom window. The neighbors were Mr. and Mrs. Gorsky. As he leaned down to pick up the ball, he heard Mrs. Gorsky shouting at Mr. Gorsky, "Oral sex? Oral sex you want? You'll get oral sex when the kid next door walks on the moon!" (https://www.snopes.com/fact-check/good-luck-mr-gorsky/, bezocht op 30-12-2023: het verhaal was overigens “fake”).
  4. 4. M. Jacobs, ‘De naakte coördinaten voorbij? Internet en volkskundemusea aan het einde van de twintigste eeuw’, Oost-Vlaamse Zanten 74:1, 1999, p. 28-46: “hoe volkskundige musea in het voorjaar van 1999 op het Wereldwijde Web aanwezig zijn. Laten we eufemistisch stellen dat de uitdrukking “in de kinderschoenen” een geschikte metafoor is. Niets zou mij meer plezier doen dan het feit dat dit artikel snel achterhaald zou blijken te zijn”? (p. 31). Na de naamsverandering van het Museum voor Volkskunde te Gent in het Huis van Alijn, pionierde dat museum met cybercultuur. Ik mocht toen al de volgende bijdrage leveren voor een legendarisch geworden tentoonstelling en “volkskundige” interventie in het langzaam uitkristalliserende erfgoedlandschap in Vlaanderen: M. Jacobs, ‘Tuinkabouters in beweging. Een bijdrage tot de (cyber)nanologie’, in: S. Dhaene, H. Vandenberghe en H. Cottyn (red.), Mannen met baarden. Over de tuinkabouter, Gent, Huis van Alijn/Van Halewijck, 2001, p. 65-100.
  5. 5. M. Jacobs, ‘Internet: nieuwsgroepen en mailing lists voor cultuurwetenschap’, Oost-Vlaamse Zanten 72:1, 1997, p. 30-36; M. Jacobs, ‘Internet: literatuurinformatie, catalogi en tijdschriftartikelen’, Oost-Vlaamse Zanten 72:1, 1997, p. 110-120.
  6. 6. M. Jacobs, ‘Folklore in Cyberië in het Jaar Twee Kilo. Oude modellen en nieuwe media’, Volkskundig Bulletin 26, 2000, p. 3-41. Vanaf het academiejaar 2023-2024 wordt in de masteropleiding erfgoedstudies aan de Universiteit Antwerpen het vak ‘repertoires: van volkscultuur tot cybercultuur’ gedoceerd.
  7. 7. G. Rooijakkers, ‘Postmoderne volkskunde als uitdaging’, Oost-Vlaamse Zanten 74:1, 1999, p. 5-11.
  8. 8. En dan was er ook politiek en beleid, waar een rol kon worden voorzien: (…) “volkskundigen belangrijk als waterdragers, constructeurs en legitimerende spreekbuizen van ‘eigenheid’ en ‘identiteit’: zogenaamd kwetsbare zaken die bij wijze van een voorouderlijk pand behouden dienen te blijven. Daar ligt de maatschappelijke taak van de volkskundige, zo laten wij ons bij voortduring geduldig voorhouden door politici die onze congressen openen om zich daarna, wegens ‘drukke belangrijke werkzaamheden elders’, snel uit de voeten maken.” Rooijakkers, Postmoderne, p. 6.
  9. 9. Rooijakkers, Postmoderne, p. 9.
  10. 10. Zie onder andere M. Jacobs en J. Zhang, ‘Immaterieel controversieel erfgoed : de spagaat in het UNESCO-dozijn ethische principes, het nut van een instrumentarium en meer tenzij’, Volkskunde 123:3, 2022, p. 367-390; M. Jacobs, J. Zhang en H. Verreyke, ‘Erfgoed in de jaren 2020 : adjectieven, controverses en strijdwaarde’, Volkskunde 123:3, 2022, p. 367-390; M. Jacobs & J. Zhang, 有争议的非物质文化遗产—— 以比利时佛兰德清单为例, 解析保护非物质文化遗产伦理原则, Folk Cultural Forum 6, 2023, p. 122-139; M. Jacobs, ‘The spirit of the Convention : interlocking principles and ethics for safeguarding intangible cultural heritage’, International Journal of Intangible Heritage 11, 2016, p. 71-87.
  11. 11. Rooijakkers, Postmoderne, p. 9
  12. 12. Rooijakkers, Postmoderne, p. 10.
  13. 13. M. Jacobs, ‘Afscheid van het volksleven: een stevige synthese’, Mores. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 1:4, 2000, p. 9-14; M. Jacobs, ‘”Met als gevolg dat elke generatie opnieuw dat vak uitvindt”. Van een discipline met een millenniumbug tot een vak met een inleiding’, Oost-Vlaamse Zanten. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 76, 2001, p. 115-131.
  14. 14. Downloadbaar via https://openjournals.ugent.be/oz/issue/23276/info/ (bezocht op 31-12-2024)
  15. 15. H. Cox, ‘Duitse reflecties bij een Inleiding in de Nederlandse etnologie’, Oost-Vlaamse Zanten. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 76, 2001, p. 135-140. Zie ook Stefaan Top, ‘In memoriam Prof. dr. Heinrich Leonard Cox (1935-2016)’, Volkskunde 118:1, 2017, p. 65-69.
  16. 16. J. Art, ‘Van volkskunde naar etnologie: niet meer zoals vroeger, maar hoe dan wèl’, Oost-Vlaamse Zanten. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 76, 2001, p. 132-134, p. 133-134.
  17. 17. In Web of Science slaagt men erin om de titel/dit dossier als volgt te omschrijven: “Cultural folklore: An introduction to Dutch ethnology” (https://www.webofscience.com/wos/woscc/full-record/WOS:000168891400007, bezocht op 28-12-2023), geen wonder dat het belangrijkste neusje van de zalm in ontsluiting van wetenschappelijke productie niet ideaal is voor dit vakgebied; blunders waardoor dit soort bijdragen in een in het Nederlands uitgegeven tijdschrift, haast onvindbaar zijn.
  18. 18. Rzoska, Nederlandse, p. 76.
  19. 19. Rzoska, ‘Nederlandse’, p. 77.
  20. 20. J. Theuwissen en P. Vansummeren, ‘Materiële cultuur’, Volkskunde 102:1, p. 79-80, p. 80. Ze bespraken G. Rooijakkers, ‘Mensen en dingen. Materiële cultuur’, in: T. Dekker, H. Roodenburg, G. Rooijakkers (red.), Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie, Nijmegen, Uitgeverij SUN, 2000, p. 110-172. Zie Jacobs, Met als gevolg, p. 129.
  21. 21. A. Roeck, ‘Feest en ritueel’, Volkskunde 102:1, 2001, p. 80-81. Hij besprak G. Rooijakkers, ‘Vieren en markeren. Feest en ritueel’, in: T. Dekker, H. Roodenburg, G. Rooijakkers (red.), Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie, Nijmegen, Uitgeverij SUN, 2000, p. 173-230, p. 173-174.
  22. 22. Rooijakkers, Vieren, p. 229-230.
  23. 23. S. Top, ‘Zangcultuur’, Volkskunde 102:1, 2001, p. 84-86.
  24. 24. Inclusief verhalen in media, reclame, op het internet, in toerisme en pretparken: M. Van den Berg, ‘Vertelcultuur’, Volkskunde 102:1, 2001, p. 82-84; T. Meder & E. Venbrux, ‘Vertelcultuur’, in: T. Dekker, H. Roodenburg, G. Rooijakkers (red.), Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie, Nijmegen, Uitgeverij SUN, 2000, p. 282-336.
  25. 25. J. Van Haver, ‘Religieuze volkscultuur’, p. 82 over P. Nissen, ‘Percepties van sacraliteit. Over religieuze volkscultuur’, in: T. Dekker, H. Roodenburg, G. Rooijakkers (red.), Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie, Nijmegen, Uitgeverij SUN, 2000, p. 231-281, die inderdaad impliciet de categorieën rond vroomheid en religieuze volkscultuur van het plan Hoffmann-Krayer in vraag stelt en probeert te actualiseren en te verbreden.
  26. 26. J. Florquin, ‘Prof. dr. K.C. Peeters’, in: Ten huize van …, dl. 11, Brugge/Leuven, Orion/Davidsfonds, 1975, p. 185-218, p. 203-204.
  27. 27. K.C. Peeters, Volkskundige aantekeningen. Nota’s en bibliografie bij “Eigen Aard”, Antwerpen, De Vlijt, 1962, p. 17. Zie ook de opmerkelijke discussie over Limburg en Loon op p. 18.
  28. 28. M. Beyen, M. Boone, Reginald de Schrijver, Jelle Haemers en René Vermeir, ‘Vlaanderen. De geschiedenis van een constructie’, in: Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. De synthese, Tielt, Lannoo, 2024, p. 577-607, p. 577.
  29. 29. Vergelijk M. Jacobs, ‘Bruegel and Burke were here! Examining the criteria implicit in the UNESCO paradigm of safeguarding ICH: the first decade’, International Journal of Intangible Heritage 9, 2014, p. 100 – 118.
  30. 30. B. Malinowski, A Diary in the Strict Sense of the Term, Stanford University Press, 1989 (eerste uitgave 1969)
  31. 31. E. Etty, ‘Han, de hork’, De Groene Amsterdammer 148: 1-2, 11/1/2024, p. 97.
  32. 32. J.J. Voskuil, Martelaarschap. Dagboek deel 3, 1965-1974, Amsterdam, Uitgeverij Van Oorschot, 2023, p. 244 en de passages op p. 248-249. Allerlei opmerkingen over ras, gender, gewicht of ouderdom die in de dagboeken naar boven woelen, kunnen vandaag als schokkend ervaren worden. Zie bijvoorbeeld ook Voskuil, Martelaarschap, p. 274: “Oude mannen met witte sokken wekken mijn irritatie (…) er stak er een heel langzaam de weg over met een dikke bril op (…) een nog grotere irritatie als jongetjes opschepperig op straat lopen of op hun brommers vlak langs je rijden en tegen je schreeuwen of hun hand uitsteken. Die jongens zou ik zo kunnen doodmaken. Die man niet, al zou ik hem maar heel weinig eten geven, vrees ik.”
  33. 33. J.J. Voskuil, Het Bureau 3. Plankton, Amsterdam, Uitgeverij G.A. Van Oorschot, 1997, p. 30-31.
  34. 34. Voskuil, Martelaarschap. p. 320 en 323.
  35. 35. B. Latour & P. Weibel (red.), Critical Zones. The Science and Politics of Landing on Earth, MITPress, 2020.
  36. 36. Marc Jacobs, ‘Words Matter… The Arsenal and the Repertoire: UNESCO, ICOM, and European Frameworks’, Volkskunde 121:3, 2020, p. 267-286.
  37. 37. Zie ook de inleiding van M. Jacobs, ‘“Borgen van immaterieel erfgoed.” Films en D.J. van der Ven’, Volkskunde 121:1, 2020, p. 45-51, p. 46.
  38. 38. M. Jacobs & J. Neyrinck, ‘Transforming, Not Saving. Intangible Cultural Heritage, Museums and/or the World’, Volkskunde 121:3, 2020, p. 481-502. Voor de periode na 2015, zie C. Bortollotto, & A. Skounti (red.), Intangible Cultural Heritage and Sustainable Development. Inside a UNESCO Convention, London & New York, Routledge, 2024 en voor de keuze van de referentiedata 2025/2029, zie https://www.unesco.org/en/articles/unesco-world-conference-cultural-policies-and-sustainable-development-mondiacult-2022 (bezocht op 5-2-2024).
  39. 39. A. Vaivade, ‘Discursive Legacies of Folklore in International Law’, in: D. Bula & S. Laime (red.), Mapping the History of Folklore Studies: Centres, Borderlands and Shared Spaces, Newcastle upon Tyne, Cambridge Scholars Publishing, 2017, p. 306-335, p. 311.
  40. 40. Vaivade, Discursive, p. 324-325.
  41. 41. Vaivade, Discursive, p. 329.
  42. 42. Vaivade, Discursive, p. 329.
  43. 43. Wim Van Zanten, ‘Constructing New Terminology for Intangible Cultural Heritage’, Museum International 56:1-2, 2004, p. 36-44, p. 37-38.
  44. 44. I. Schneider, ‘Wiederkehr der Traditionen? Zu einigen Aspekten der gegenwärtigen Konjunktur des kulturellen Erbes’, Österreichische Zeitschrift für Volkskunde 108:1, 2005, p. 1-20.
  45. 45. M. Jacobs, ‘Rijmt etnologisch of volkskundig op eerlijk? Omgaan met de UNESCO-conventie (2003) voor het koesteren van I.C.E.’, cULTUUR. Tijdschrift voor Etnologie 1:2, 2005, p. 100-120, p. 117-118.
  46. 46. Jacobs, Borgen, p. 46.
  47. 47. Opgelet: ik gebruik dit werkwoord hier anachronistisch, want toen werd nog over “beschermen” gesproken? “Borgen” werd pas na 2010 – ctrl-h- gelanceerd door de Vlaamse minister(iemedewerkers) van cultuur?
  48. 48. R. Demotte, ‘Les Politiques nationales en matière de patrimoine culturel immatériel: le cas de la communauté française de Belgique’, Museum international 16:221-222, 2004, p. 173-176.
  49. 49. M. Jacobs, ‘De dromen van Pamela? Van academische "drôle de guerre" tot kruisbestuiving en platform’, Volkskunde 106:4, 2005, p. 229-244.
  50. 50. M. Jacobs, ‘Moeilijk om te verzamelen? Immaterieel cultureel erfgoed en musea’, Museumpeil. Vakblad voor museummedewerkers in Vlaanderen en Nederland, 23, 2005, p. 29-31. Herlees het stuk: https://www.museumpeil.eu/museumpeil/Museumpeil-23.pdf (bezocht op 5-2-2024). Er staat een zin in, die een kritisch commentaar is op de UNESCO-conventie zelf, met name op de discussies in de expertmeetings waar de conventie werd onderhandeld en waar voor- en tegenstanders met elkaar in clinch gingen, wat tot een consensus-zoekende onderhandeling leidde: “Alleen de noties van 'leefbaarheid' of 'levend erfgoed' of begrippen als 'revitaliseren' komen problematisch over: de vampier van folklorisering loert om de hoek. Over het woordje 'revitaliseren' is zeer lang gediscussieerd en er werd strijd geleverd om dat begrip uit de tekst te houden. Het woord is meegesmokkeld door de folklorelobby onder het mom van 'actueel houden van omgaan met erfgoed'” (p. 29). Concepten zoals “levensruimte” of de dubbelopconstructie “levend volksleven” of elke suggestie dat het zou gaan om een organisme, verdient kwalificatie. Ondertussen werd gekozen om de minder grijpbare term “immaterieel cultureel erfgoed” in het hoofdkwartier van UNESCO te vervangen door “Living Heritage” als benaming van de entiteit die de 2003 UNESCO Conventie aanstuurt. Hopelijk bedoelen ze iets als “erfgoed beleefd en doorgegeven door levende menselijke lichamen”.
  51. 51. I. Strouken, ‘De opportuniteit van het jaar van de folklore: repliek op Marc Jacobs’, Volkskunde 106:4, 2005, p. 371-373, p; 371. Voor een antwoord in verband met de spoken, zie Rooijakkers, Postmoderne, p. 10-11.
  52. 52. Strouken, Opportuniteit, p. 373.
  53. 53. https://www.immaterieelerfgoed.nl/nl/nederlandsefolklore (bezocht op 5-2-2024) en https://www.levendefolklore.nl/ (bezocht op 5-2-2024).
  54. 54. Redactioneel, ‘De nieuwe Volkskunde’, Volkskunde 113:1, 2012, p. 1-4.
  55. 55. S. Top, ‘Ruim een eeuw Volkskunde (1888-2011)’, Volkskunde 113:1, 2012, p. 5-12.
  56. 56. Ibidem, p. 8.
  57. 57. P.J. Margry, ‘Volkskunde in verandering. Reflecties bij een disciplinaire status quo’, Volkskunde 113:1, 2012, p. 13-19.
  58. 58. H. Roodenburg, ‘Tussen distantie en betrokkenheid. 'Public Folklore' en de volkskunde in Nederland en Vlaanderen’. Mores. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, 2, 2001, I, p. 5-9, p. 6; H. Roodenburg, ‘Tussen distantie en betrokkenheid. 'Public Folklore' en de volkskunde in Nederland en Vlaanderen’, Alledaagse Dingen. Tijdschrift over Volkscultuur in Nederland 11:1, 2001, p. 5-8; vergelijk met Rzoska, ‘Nederlandse’, p. 79. Zie Alledaags is niet gewoon. Reflecties over volkscultuur en samenleven. Brussel, Koning Boudewijnstichting, 2002), gevolgd door de polemiek G. De Meyer en R. Soenen, ‘Alledaags is niet gewoon. Reflecties over volkscultuur en samenleven, Volkskunde 104:2, 2003, p. 195-217; M. Jacobs & B. Rzoska, ‘Een ongewoon, niet alledaags “wetenschappelijk” spektakel. De Meyer en Soenen uit de bocht’, Volkskunde 104:4, 2003, p. 349-363.
  59. 59. G. Kozijn, ‘Van volkscultuur naar immaterieel erfgoed. Een geschiedenis van de begrippen in de periode 1987 tot 2007 in Nederland’, Volkskunde 114:2, 2013, p. 129-152.
  60. 60. Zie naast de andere bijdragen in dat nummer M. Jacobs, J. Neyrinck en A. Van der Zeijden, ‘UNESCO, Brokers and Critical Success (F)Actors in Safeguarding Intangible Cultural Heritage’, Volkskunde 115:3, 2014, p. 249–256 en M. Jacobs, ‘Cultural Brokerage, Addressing Boundaries and the New Paradigm of Safeguarding Intangible Cultural Heritage. Folklore Studies, Transdisciplinary Perspectives and UNESCO’, Volkskunde 115:3, 2014, p. 265–291. Zie ook A. Van der Zeijden, ‘Public folklore en immaterieel erfgoed. Verslag van een dialoog’, Volkskunde 118:1, 2017, p. 59-63. Voor een discussie over de rol van erfgoedactoren en publicaties (zoals het themanummer over brokerage), zie M. Jacobs, ‘How and why the SDGs entered the paradigm of safeguarding intangible heritage: the “Sixth Chapter”’, in: C. Bortollotto, & A. Skounti (red.), Intangible Cultural Heritage and Sustainable Development. Inside a UNESCO Convention, London & New York, Routledge,2024, p. 55-70 en andere bijdragen in deze bundel.